Kan de werkgever de kosten van dubbele huisvesting na afloop van de 30% regeling onbelast vergoeden op grond van de gerichte vrijstelling voor tijdelijk verblijf?

Antwoord
Nee, de werkgever kan deze gerichte vrijstelling in dit geval niet toepassen nadat de 30% regeling is geëindigd. Van tijdelijk verblijf is dan immers niet langer sprake. De werkgever kan de vergoeding wel ten laste brengen van zijn vrije ruimte, mits wordt voldaan aan de gebruikelijkheidseis.

Bron: Belastingdienst – Kennisgroep Loonbelasting – publicatiedatum 7 maart 2023

De vraag betreft een inwoner van de UK met een salary split. Hij werkt voor zijn werkgever voor 50% in de UK en voor 50% in Nederland. De kosten van zijn appartement in Nederland worden door zijn werkgever vergoed. De looptijd van zijn 30% regeling eindigt binnenkort omdat hij al 5 jaar in Nederland werkt.

In het algemeen vormen kosten van huisvesting privékosten waarvoor geen gericht vrijgestelde vergoeding kan worden gegeven. Maar een werkgever kan op grond van artikel 31a, tweede lid, onderdeel b, Wet LB wel kosten ter zake van tijdelijk verblijf in het kader van de dienstbetrekking gericht vrijgesteld vergoeden.

Deze gerichte vrijstelling is niet van toepassing als sprake is van een tijdelijk verblijf als bedoeld in onderdeel e; ‘tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking (extraterritoriale kosten). Het betreft een expliciete wettelijke uitsluiting, waardoor de wetgever een mogelijke samenloop heeft voorkomen. Na een verblijf van 5 jaar is in beginsel geen sprake meer van een tijdelijk verblijf in de zin van deze bepaling.

Van tijdelijk verblijf in het kader van de dienstbetrekking is o.a. sprake bij ambulante werknemers en als het redelijk is dat de werknemer (nog) niet bij de plaats van zijn werk gaat wonen. Verblijfskosten zijn kosten die nodig zijn om buitenshuis te verblijven. De vrijstelling is grotendeels een voortzetting van de regels die onder het regime van vrije vergoedingen en verstrekkingen golden. Onder het oude regime was de vrijstelling voor de kosten van dubbele huisvesting ter zake van dienstbetrekking beperkt tot 2 jaar. Met het vervallen van deze vrijstelling is deze termijn als absoluut maximum losgelaten. De tweejaarstermijn kan niettemin van betekenis zijn bij het toetsen van de redenen voor het tijdelijke verblijf.

Volgens de toelichting op de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (hierna: URLB 2001) kan de aard van de werkzaamheden ook na 2 jaar dubbele huisvestingskosten ter zake van de dienstbetrekking met zich meebrengen, bijvoorbeeld voor werknemers die meerdere deeltijdfuncties uitoefenen in plaatsen die geografisch ver uiteen liggen. De betreffende passage in de toelichting luidt als volgt:

“Kosten van dubbele huisvesting worden in het algemeen gerekend tot de sfeer van inkomensbesteding en zijn daarmee niet vrij vergoedbaar. Ingeval het aanvaarden van een dienstbetrekking met zich brengt dat een werknemer dubbele huisvestingskosten moet maken, kan de werkgever de kosten van dubbele huisvesting wel vrij vergoeden of huisvesting vrij verstrekken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als vaststaat dat de werkzaamheden van tijdelijke aard zijn, of als er sprake is van een proefperiode. Na twee jaar behoort ook in die situaties een dergelijke vergoeding op grond van artikel 15b, eerste lid, onderdeel i, van de Wet LB 1964 echter tot het loon. Het is denkbaar dat na twee jaar nog steeds de aard van de werkzaamheden dubbele huisvesting met zich brengt. Te denken valt aan bewindslieden. Het is wenselijk dat kabinetten zijn samengesteld uit bewindslieden uit alle landsdelen; woonafstand mag daarbij geen belemmering zijn. Gelet op het onzekere karakter van het politieke bestaan kan van deze bewindslieden niet geëist worden dat zij binnen twee jaar naar Den Haag verhuizen. Ook valt te denken aan personen die meerdere (deeltijd-)functies bekleden die geografisch ver uiteen liggen. In die gevallen wordt het de inhoudingsplichtige nu mogelijk gemaakt om via eindheffing de (gebruteerde) belasting voor zijn rekening te nemen.”

Er kan dus sprake zijn van zijn dubbele huisvestingskosten ter zake van de dienstbetrekking als de arbeidsplaatsen van de werknemer ver uiteen liggen. De gerichte vrijstelling is volgens de kennisgroep in dit geval toch niet van toepassing omdat de werkgever niet aannemelijk maakt dat er sprake is van een tijdelijke situatie. De werknemer oefent immers al 5 jaar de 2 functies uit; er lijkt geen sprake te zijn van een tijdelijk project. Bovendien vergoedt de werkgever de kosten van een tweede woning aan de werknemer (waar hij ook in privé gebruik van kan maken). Dit wijst meer op een structurele dan op een tijdelijke situatie.

Daarnaast ziet de bovenstaande toelichting op de vervallen mogelijkheid voor de werkgever om na 2 jaar de verschuldigde belasting over een vergoeding voor dubbele huisvestingskosten voor zijn rekening te nemen via de eindheffing. De vergoeding was dus na 2 jaar niet meer onbelast. De voorbeelden die in dit kader zijn gegeven, zijn daarom niet perse als kosten van tijdelijk verblijf aan te merken. De betreffende eindheffingsmogelijkheid is bovendien met de invoering van de werkkostenregeling komen te vervallen. Van voortzetting van de regels van vrije vergoedingen en verstrekkingen is in dit geval derhalve geen sprake.

Verwijzingen naar eerdere besluitvorming inzake tijdelijk verblijf

Kamerstukken II 2018/19, 35026

In het wetsvoorstel Belastingplan 2019 is voorgesteld om de verkorting van de looptijd van de 30%-regeling per 1 januari 2019 met drie jaar te laten gelden voor zowel de nieuwe als de bestaande gevallen. 

De leden van de fractie van het CDA vragen het kabinet te bevestigen dat het overgangsrecht voor de verkorting van de looptijd van de 30%-regeling ook geldt als de werkgever niet het forfait toepast, maar de werkelijke extraterritoriale kosten vergoedt. Dat is het geval. Deze leden vragen verder hoe de verkorting van de termijn voor het vergoeden van de werkelijke extraterritoriale kosten wetstechnisch is geregeld. Voor het onbelast kunnen vergoeden of verstrekken van de werkelijke extraterritoriale kosten geldt dat de werknemer tijdelijk buiten zijn land van herkomst moet zijn in het kader van de dienstbetrekking. Die tijdelijkheid wordt ingevuld met dezelfde termijn als die geldt voor de 30%-regeling voor ingekomen werknemers.5 In het evaluatierapport heeft Dialogic geconstateerd dat circa 80% van de werknemers met een beschikking 30%-regeling deze niet langer gebruikt dan vijf jaar.6 Daarbij wordt opgemerkt dat van de circa 20% van de gebruikers die de 30%-regeling langer dan vijf jaar gebruikt, een substantieel aandeel zich niet tijdelijk, maar langdurig in Nederland vestigt.7 Voor het kabinet is het uitgangspunt voor de verkorting van de looptijd van de 30%-regeling dat na een verblijf van vijf jaar geen sprake meer is van tijdelijk verblijf. Per 1 januari 2019 wordt deze termijn van vijf jaar voor de 30%-regeling voor ingekomen werknemers wettelijk vastgelegd. De Belastingdienst zal bij de uitleg van de vraag of een werknemer tijdelijk in Nederland verblijft in het kader van zijn dienstbetrekking voor de mogelijkheid de werkelijke extraterritoriale kosten onbelast te vergoeden zijn huidige beleid continueren, maar daarbij uitgaan van de nieuwe, kortere maximale looptijd van de 30%-regeling. In dezelfde lijn zal het voorgestelde overgangsrecht bij de verkorting van de looptijd van de 30%-regeling voor ingekomen werknemers doorwerken naar deze groep, zodat voor deze groep eenzelfde overgangstermijn zal gelden. Overigens kan in de door de NOB beschreven situatie dat een in Nederland gevestigde werkgever in het buitenland wonende werknemers in dienst heeft die af en toe in Nederland werken, anders dan de NOB veronderstelt – voor die werknemers ook buiten deze overgangstermijn na vijf jaar sprake zijn van extraterritoriale kosten die onbelast kunnen worden vergoed.

Dus zoals hier wordt bevestigd eindigt de mogelijkheid om extraterritoriale kosten onbelast te vergoeden als de looptijd van de 30% regeling is verlopen. Ook als nooit gebruik is gemaakt van de 30% regeling.

Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 23 augustus 2013 – Loonheffingen. Extraterritoriale werknemers; 30%-regeling

Vraag 9

De looptijd van de bewijsregel voor ingekomen werknemers bedraagt maximaal 8 jaar. Een werknemer blijft na deze periode tewerkgesteld door een inhoudingsplichtige. Kan de werkgever vervolgens een gericht vrijgestelde vergoeding geven op basis van de werkelijk gemaakte extraterritoriale kosten?

Antwoord

Nee. Op grond van artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, van de Wet LB, behoren tot de gericht vrijgestelde vergoedingen de vergoedingen van extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst.

Het is niet aannemelijk dat na een verblijf van 8 jaar nog sprake is van een tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst. Afhankelijk van de feiten en omstandigheden kan langer sprake zijn van tijdelijk verblijf, bijvoorbeeld bij een seizoenarbeider die niet in Nederland woont en jaarlijks een aantal maanden in Nederland verblijft. Ook in het negende jaar dat hij in Nederland komt werken, kan sprake zijn van een tijdelijk verblijf.

Het besluit is van 2013 en op dat moment was de maximum looptijd van de 30% regeling nog 8 jaar. Sinds 1 januari 2019 is deze termijn verminderd naar 5 jaar.

Conclusie

Extraterritoriale kosten kunnen worden vergoed zolang er sprake is van tijdelijk verblijf. Deze termijn eindigt in principe na 5 jaar. Vanaf dat moment zal een vergoeding voor tijdelijke huisvesting in beginsel niet meer onbelast kunnen worden toegekend aan de werknemer. Dit is slechts anders indien de vergoeding kan worden ondergebracht in de vrije ruimte onder de werkkostenregeling.

Similar Posts

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *