Publicatiedatum: 31 augustus 2023
Uitspraak: Gerechtshof in hoger beroep

Samenvatting

Belanghebbende kwalificeert niet als een door een inhoudingsplichtige uit een ander land aangeworven werknemer (ingekomen werknemer) omdat zij ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst reeds in Nederland werkzaam was. De Inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende om toepassing van de 30%-bewijsregel terecht afgewezen.

Feiten

Belanghebbende heeft de Canadese nationaliteit en is in 2017 gepromoveerd aan een Canadese universiteit. Vanaf 27 november 2017 heeft zij onderzoek verricht voor een universiteit in de Verenigde Staten, waar zij een aanstelling als postdoctoraal onderzoeker heeft aanvaard. Zij is op 17 mei 2018 geselecteerd voor een ‘Fellowship’ en heeft in dat kader onderzoekswerkzaamheden verricht bij een medisch centrum in Nederland. Hiertoe heeft ze op 5 september 2018 een gastvrijheidsovereenkomst gesloten met het medisch centrum.

Namens belanghebbende is op 13 augustus 2018 een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ingediend. De Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft bij brief van 23 augustus 2018 bericht zij van plan is een verblijfsdocument aan belanghebbende te verstrekken. voor de periode 1 september 2018 tot 1 september 2020 met de beperking: ‘Wetenschappelijk onderzoek in de zin van de richtlijn’.

Op 26 september 2018 is zij in Nederland gearriveerd. Ze huurt sinds 29 oktober 2018 een woning in Nederland en heeft zich met ingang van die datum ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Met ingang van 1 september 2020 is ze, op basis van een op 3 augustus 2020 gesloten arbeidsovereenkomst, als onderzoeker in dienstbetrekking gekomen bij het medisch centrum. In geschil is of de inspecteur het verzoek om toekenning van de 30%-regeling terecht heeft afgewezen.

Voor de vraag of een werknemer als ingekomen werknemer moet worden aangemerkt, dient allereerst te worden getoetst of deze uit het buitenland is aangeworven.

Oordeel van de Rechtbank

Ingekomen werknemer

De Rechtbank heeft geoordeeld dat wordt verstaan onder een ingekomen werknemer: een door een inhoudingsplichtige uit een ander land aangeworven, of naar een inhoudingsplichtige gezonden werknemer met een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is en die in meer dan twee derde van de periode van 24 maanden voorafgaand aan de aanvang van de tewerkstelling in Nederland woonachtig was op een afstand van meer dan 150 kilometer van de grens van Nederland…”

Woonplaatsbegrip

De rechtbank focust zich op de 150 km eis en het woonplaatsbegrip: voor de bepaling waar iemand woonachtig is, moet worden uitgegaan van het woonplaatsbegrip van artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Op grond van het eerste lid van dit artikel wordt naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont. Daarbij moet acht worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt er volgens vaste rechtspraak op aan of deze omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en het land waar zij woont. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat het voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt.

Op eiseres rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat zij gedurende twee derde van de periode van 24 maanden voorafgaand aan haar dienstverband bij de inhoudingsplichtige woonachtig was op een afstand van meer dan 150 kilometer van de Nederlandse grens. De rechtbank acht eiseres in die bewijslast geslaagd.

Hiertoe overweegt de rechtbank:

  • Eiseres heeft voorafgaand aan haar dienstverband in Nederland voor een afgebakende periode van twee jaar onbezoldigd postdoctoraal onderzoek verricht, gebruikmakend van een tijdelijke verblijfsvergunning. Zij heeft hierover ter zitting verklaard dat ze van plan was om haar wetenschappelijke carrière in Canada te vervolgen, dat Canadese universiteiten de voorwaarde stellen dat daarvoor eerst in het buitenland onderzoek (een ‘fellowship’) moet worden verricht en dat ze om die reden vanaf september 2018 in Nederland onderzoek heeft verricht.
  • Zij heeft ten tijde van dit onderzoek in Nederland niet geopteerd voor een permanente verblijfsvergunning, noch heeft zij haar woning in Canada opgezegd.
  • Ter zitting heeft zij onweersproken verklaard dat haar echtgenoot in de periode van het postdoctoraal onderzoek in Canada is blijven wonen en pas naar Nederland is geëmigreerd nadat zij in 2020 in dienstverband is getreden bij de inhoudingsplichtige.
  • Tevens heeft zij verklaard dat ze in de periode 2019-2020 zonder succes in de Verenigde Staten en in Canada heeft gesolliciteerd.
  • Zij heeft in 2020 minder tijd doorgebracht in Canada dan gewenst vanwege de maatregelen als gevolg van het Coronavirus.

Hiermee heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat het niet eerder dan de indiensttreding bij de inhoudingsplichtige haar intentie was om zich voor langere tijd in Nederland te vestigen. De rechtbank neemt daarbij ook de nader door eiseres ingediende stukken in aanmerking, die haar verklaringen onderbouwen. Verweerder heeft deze verklaringen niet weersproken.

Duurzame band

Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze omstandigheden dat pas met ingang van 3 augustus 2020 een duurzame band tussen eiseres en Nederland bestaat zodat zij vanaf die datum als fiscaal inwoner van Nederland moet worden aangemerkt. De stellingen van verweerder dat in de arbeidsovereenkomst tussen eiseres en de inhoudingsplichtige is opgenomen dat eiseres in Nederland woont en dat zij al vanaf oktober 2018 in de BRP stond ingeschreven, zijn onvoldoende voor de conclusie dat in de periode van 29 oktober 2018 tot het tekenen van de arbeidsovereenkomst op 3 augustus 2020 sprake was van een duurzame band met Nederland.

Oordeel van het Gerechtshof

Het Hof komt tot een andere conclusie. Zij focust op de reeds verrichte werkzaamheden in Nederland en geeft geen prioriteit aan het woonplaatsbegrip.

Aangeworven uit het buitenland

Voor de vraag of een werknemer als ingekomen werknemer moet worden aangemerkt, dient allereerst te worden getoetst of deze uit het buitenland is aangeworven. Bij bevestigende beantwoording daarvan dient te worden getoetst of de werknemer in meer dan twee derde van de periode van 24 maanden voorafgaand aan de aanvang van de tewerkstelling in Nederland woonachtig was op een afstand van meer dan 150 kilometer van de grens van Nederland. Dat betekent dat bij ontkennende beantwoording van de vraag of een werknemer uit het buitenland is aangeworven, niet meer aan de zogenoemde 150-kilometergrens behoeft te worden getoetst.

Reeds werkzaam in Nederland

Ten aanzien van de vraag of een werknemer als ingekomen werknemer kan worden aangemerkt, heeft als regel te gelden dat degene die een arbeidsovereenkomst aangaat met een inhoudingsplichtige op een tijdstip waarop hij woonplaats buiten Nederland heeft en niet – anders dan in situaties als opleiding of stage – in Nederland werkzaam is, kan worden aangemerkt als “door een inhoudingsplichtige uit een ander land aangeworven”.

Het hof is van oordeel dat belanghebbende ten tijde van het aangaan op 3 augustus 2020 van de arbeidsovereenkomst met het medisch centrum reeds in Nederland werkzaam was. Belanghebbende verrichtte namelijk sinds 5 september 2018 (onderzoeks)werkzaamheden bij het medisch centrum en deze werkzaamheden heeft ze per 1 september 2020 voortgezet op basis van een arbeidsovereenkomst. Dit wordt bevestigd door een bij de aanvraag voor de 30%-regeling overgelegde verklaring van een professor. Dat belanghebbende vóór 1 september 2020 de werkzaamheden heeft verricht op basis van de gastvrijheidsovereenkomst maakt dit niet anders. Het begrip ‘in Nederland werkzaam’ moet ruim worden opgevat en is niet beperkt tot werkzaamheden in dienstbetrekking.

Belanghebbende heeft haar stelling dat zij haar werkzaamheden bij het medisch centrum vóór 1 september 2020 heeft verricht in het kader van haar Canadese opleiding niet aannemelijk gemaakt. Deze stelling vindt evenmin steun in de bewijsstukken die zij heeft overgelegd bij haar verzoek om toepassing van de 30%-bewijsregel. Belanghebbende heeft namelijk reeds in 2017 haar promotieonderzoek in Canada afgerond en is daarna werkzaam geweest als (postdoctoraal) onderzoeker voor de universiteit en het medisch centrum. Het Hof leidt uit de overeenkomsten die aan de werkzaamheden in de Verenigde Staten en bij het medisch centrum ten grondslag liggen niet af dat deze werkzaamheden na haar promotieonderzoek nog zijn verricht in het kader van een opleiding.

Dit alles brengt met zich mee dat belanghebbende niet kan worden aangemerkt als ingekomen werknemer. De vraag of belanghebbende haar woonplaats niet in Nederland had, behoeft dan ook geen beantwoording.

Belanghebbende kan evenmin een geslaagd beroep doen op de uitbreiding van het begrip ‘ingekomen werknemer’ voor een werknemer met de titel van doctor (gepromoveerde) als bedoeld in artikel 10e, lid 3, Uitvoeringsbesluit. Daarvoor is vereist dat belanghebbende haar titel in Nederland heeft behaald en dat is niet het geval.

Vergelijkbare berichten

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *