Samenvatting
Belanghebbende heeft een verzoek gedaan om toepassing van de 30%-regeling. De belastingdienst heeft dit verzoek afgewezen, omdat belanghebbende fiscaal inwoner van Nederland zou zijn. De rechtbank oordeelt dat in dit geval er geen sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard. Belanghebbende heeft recht op toepassing van de 30%-regeling. De duur van de 30%-regeling wordt wel verkort vanwege het verblijf van belanghebbende in Nederland om een studie te volgen.
RECHTBANK GELDERLAND – 16-02-2022
Feiten
Belanghebbende is in Delhi geboren, heeft de Indiase nationaliteit en is met een Indiase vrouw gehuwd. Hij is op 5 januari 2017 vanuit India naar Nederland gekomen om een studie te volgen. Om die reden heeft hij een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd gekregen. Deze verblijfstitel was tot 1 juli 2018 geldig. Hij staat vanaf 27 februari 2017 onafgebroken ingeschreven op een Nederlands adres in de basisregistratiepersonen (brp). Hij heeft over het belastingjaar 2017 een aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekering (IB/PVV) ingediend voor migrerende belastingplichtigen, het zogeheten M-biljet. In zijn aangifte heeft hij aangegeven dat hij vanaf 5 januari 2017 in Nederland woont.
De echtgenote van belanghebbende is op 26 maart 2017 naar Nederland gekomen om hem gezelschap te houden. Zij staat onafgebroken op dezelfde adressen als hem in de brp ingeschreven. In eerste instantie hebben zij in een short-stay woning gewoond op grond van een huurovereenkomst voor de duur van één jaar. Vanaf 20 december 2017 hebben zij in een huurwoning gewoond op grond van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Op 23 maart 2018 heeft belanghebbende zijn studie afgerond. Hij heeft daarna gebruik gemaakt van de regeling ‘zoekjaar afgestudeerden’. Om die reden heeft hij een tweede verblijfstitel voor bepaalde tijd gekregen. Deze verblijfstitel was geldig tot 8 juni 2019. Hij heeft over het belastingjaar 2018 aangifte IB/PVV gedaan als binnenlands belastingplichtige.
Belanghebbende heeft op 8 december 2017 via e-mail en LinkedIn contact gezocht met Werkgever 1. Dit contact heeft geleid tot een sollicitatieprocedure bij Werkgever 1 die op 15 december 2017 is gestart met een gesprek, wat ertoe heeft geleid dat Werkgever 1 op 18 mei 2018 heeft aangegeven dat zij hem wil aannemen. Tussen april en augustus 2018 heeft belanghebbende ook bij andere mogelijke werkgevers gesolliciteerd, waarvan een zestal buiten Nederland. Hij heeft uiteindelijk op 31 augustus 2018 de arbeidsovereenkomst met Werkgever 1 getekend. Zij hebben niet om toepassing van de 30%-regeling verzocht.
Belanghebbende heeft samen met zijn moeder een koopwoning in Delhi. Hij is de vaste lasten voor zijn deel van die woning blijven betalen. Deze betalingen liepen via zijn Indiase bankrekening. Hij heeft geen Nederlandse bankrekening. Hij heeft naast zijn Nederlandse studentenzorgverzekering ook een ziektekostenverzekering en levensverzekering in India. Voor de belastingjaren 2016/2017 en 2017/2018 heeft hij ook aangifte inkomstenbelasting in India gedaan.
Op 13 augustus 2019 heeft belanghebbende met Werkgever 2 een arbeidsovereenkomst getekend. Zij hebben op 27 september 2019 verzocht om toepassing van de 30%-regeling. De belastingdienst heeft dit verzoek afgewezen, omdat belanghebbende volgens hen niet aangemerkt kan worden als een ingekomen werknemer.
Geschil
In deze zaak gaat het om de vraag of belanghebbende aangemerkt kan worden als een ingekomen werknemer. Hiervoor is de vraag van belang of hij bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst met Werkgever 1 op 31 augustus 2018 fiscaal in Nederland woonde en, zo ja, vanaf welk moment.
Belanghebbende betoogt dat hij op 31 augustus 2018 fiscaal geen inwoner was van Nederland. Ter onderbouwing wijst hij op de volgende omstandigheden:
- hij is in India met zijn Indiase echtgenote getrouwd;
- hij staat geregistreerd als inwoner van India;
- hij heeft een Indiaas rijbewijs;
- hij heeft een koopwoning in India;
- hij heeft een gas-, telefoon- en internetaansluiting in India;
- hij heeft aangiften inkomstenbelasting ingediend in India;
- hij heeft een Indiase bankrekening;
- hij heeft een ziektekosten- en levensverzekering in India;
- hij heeft pensioen opgebouwd in India;
- hij heeft een abonnement op de sportschool in India.
Belanghebbende verwijst ook naar de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 29 oktober 2019. Volgens hem volgt uit deze uitspraak dat hij fiscaal geen inwoner was van Nederland voorafgaand aan de dienstbetrekking. Het hebben van een woonruimte in Nederland en het per vergissing invullen van verkeerde aangiftebiljetten kan hem in dat kader niet worden tegengeworpen.
De belastingdienst heeft het verzoek van belanghebbende om toepassing van de 30%-regeling afgewezen, omdat hij vanaf 5 januari 2017 fiscaal in Nederland woont en dus niet voldoet aan de voorwaarden die aan aangekomen werknemers wordt gesteld. Ter onderbouwing wijst de belastingdienst op de volgende omstandigheden:
- belanghebbende staat vanaf 27 februari 2017 ingeschreven in de BRP en beschikt over een woonruimte in Nederland;
- belanghebbende had een zorgverzekering in Nederland;
- de echtgenote van belanghebbende is op 7 april 2017 bij eiser in Nederland komen wonen;
- belanghebbende heeft over het belastingjaar 2017 een M-biljet ingediend en de belastingjaren daarna als binnenlands belastingplichtige aangifte IB/PVV gedaan;
- de echtgenote van belanghebbende heeft over het belastingjaar 2018 als binnenlands belastingplichtige aangifte IB/PVV gedaan;
- de echtgenote van belanghebbende is op 23 november 2018 in dienst getreden bij een werkgever in Nederland;
- de echtgenote van belanghebbende heeft een bankrekening en persoonlijke lening in Nederland;
- uit de sollicitaties blijkt dat belanghebbende geen voornemen had om na afronding van de studie terug te keren naar India;
- in de periode waarin belanghebbende heeft gesolliciteerd, is hij met zijn echtgenote in Nederland blijven wonen;
- in de arbeidsovereenkomst met Werkgever 1 staat dat belanghebbende in Nederland woont.
Beoordeling van het geschil
De 30%-regeling houdt in dat maximaal 30% van het aangewezen deel van het loon onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld is als vrije vergoeding voor extra kosten die een belastingplichtige vanwege een tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader van een dienstbetrekking moet maken. De belastingplichtige moet kwalificeren als een ingekomen werknemer om aanspraak te kunnen maken op de 30%-regeling. Dit is onder meer het geval als de belastingplichtige in de 24 maanden voorafgaand aan de tewerkstelling in Nederland minimaal 16 maanden op een afstand van meer dan 150 kilometer van de Nederlandse grens heeft gewoond.3 Het toetsingsmoment is het moment waarop de arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen.
De bewijslast dat de belastingplichtige aangemerkt kan worden als ingekomen werknemer rust op de belastingplichtige en zijn werkgever. Het is niet relevant dat een belastingplichtige bij een eerdere werkgever gebruik heeft gemaakt van de 30%-regeling. Ook wanneer hij overstapt naar een nieuwe werkgever kan hij onder omstandigheden als ingekomen werknemer blijven kwalificeren. De tijd dat de belastingplichtige bij een andere werkgever in Nederland heeft gewerkt, komt wel in mindering op de duur van de 30%-regeling. Hetzelfde geldt voor de duur van een eerder verblijf (de kortingsregeling).
De fiscale woonplaats van een belastingplichtige moet worden beoordeeld naar de omstandigheden. Een belastingplichtige woont fiscaal in Nederland wanneer er sprake is van een duurzame band van persoonlijk aard tussen de belastingplichtige en Nederland. Deze band hoeft niet sterker te zijn met Nederland dan met een ander land.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende kwalificeert als een ingekomen werknemer, omdat hij op 31 augustus 2018 geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft. Hoewel vast staat dat belanghebbende vanaf 5 januari 2017 in Nederland verblijft, is dat verblijf steeds tijdelijk van aard geweest, zoals ook volgt uit de aan hem verleende tijdelijke verblijfsvergunningen. Eerst om een studie te volgen en na afloop daarvan om werk te zoeken. De rechtbank ziet in de sollicitaties van belanghebbende voldoende aanknopingspunten dat hij zich bij het zoeken naar werk niet heeft gericht op Nederland in het bijzonder. De sollicitatie bij Werkgever 1 ziet op een sollicitatie bij een Indiaas bedrijf. De belastingdienst heeft niet aannemelijk gemaakt dat de sollicitatie specifiek zag op een functie bij de Nederlandse vestiging van Werkgever 1. Verder is het land waar de partner van een belastingplichtige verblijft weliswaar in de regel een aanwijzing voor de woonplaats van die belastingplichtige, maar dat ligt in deze zaak anders. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende onweersproken verklaard dat als hij in een ander land dan Nederland werk had gevonden zijn partner met hem mee zou verhuizen naar het buitenland. Dit wordt ook gestaafd door het feit dat – zoals uit de stukken blijkt – zij zich pas is gaan binden met Nederland, nadat belanghebbende besloten had om bij Werkgever 1 in Nederland te gaan werken.
Tussen partijen is niet in geschil dat als belanghebbende aanspraak kan maken op de 30%-regeling de kortingsregeling van toepassing is. De rechtbank sluit zich hierbij aan. Dit betekent dat de periode van verblijf van belanghebbende in Nederland van januari 2017 tot en met augustus 2019 in mindering komt op de duur van de 30%-regeling. De 30%-regeling wordt hierdoor met 32 maanden gekort, waardoor hij op 1 september 2019 nog 28 maanden aanspraak kan maken op deze regeling.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en wijst met inachtneming van zijn oordeel het verzoek van belanghebbende voor de toepassing van de 30%-regeling toe voor de duur van 28 maanden, te rekenen vanaf 1 september 2019.
Beslissing
De rechtbank:
- – verklaart het beroep gegrond;
- – vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- – wijst het verzoek tot toepassing van de 30%-regeling toe met ingang van 1 september 2019 voor de duur van 28 maanden;
- – bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar.
